Het vooruitzicht van een leven onder de Spaanse zon, gekenmerkt door een aangenaam klimaat en een hoge levenskwaliteit, trekt al decennialang Belgen aan. Deze overweging wordt vaak versterkt door de perceptie van een gunstiger fiscaal regime. De Belgische federale regering heeft echter een ingrijpende fiscale hervorming aangekondigd die per 1 januari 2026 in werking zal treden. Deze hervorming is niet louter een aanpassing van bestaande regels; het introduceert een fundamenteel nieuw concept in de Belgische personenbelasting: een algemene meerwaardebelasting op financiële activa.
Elkeen die een verhuis overweegt, is dat aan deze nieuwe heffing een zogenaamde “exit taks” wordt gekoppeld. Deze taks viseert specifiek de natuurlijke personen die hun fiscale woonplaats buiten België vestigen. De invoering van deze wetgeving creëert aanzienlijke onzekerheid en potentiële financiële nadelen voor Belgen met een beleggingsportefeuille die concrete emigratieplannen hebben.
In dit artikel zullen we de precieze mechanismen van de nieuwe Belgische wetgeving ontleden, de fiscale implicaties van een verhuis naar Spanje in detail onderzoeken, en de interactie met het dubbelbelastingverdrag tussen België en Spanje toelichten.
Note: de wetgeving omtrent de exit taks is nog niet definitief. Er werd enkel nog maar een politiek akkoord bereikt. Dit blogbericht is gebaseerd op basis van de informatie die reeds voorhanden is.
De nieuwe Belgische meerwaardebelasting: een grondige doorlichting
Om de impact van de exit taks te begrijpen, is een grondige kennis van de onderliggende meerwaardebelasting, officieel een “solidariteitsbijdrage”, onontbeerlijk. Deze nieuwe heffing vormt immers de basis waarop de exit taks wordt berekend.
Principes en inwerkingtreding
De kern van de hervorming is de invoering van een belasting op gerealiseerde meerwaarden op een zeer breed scala aan financiële activa. Het toepassingsgebied omvat onder meer aandelen, obligaties, derivaten, beleggingsfondsen, ETF’s, crypto-activa, en zelfs bepaalde levensverzekeringsproducten (tak 21, 23, 26). De wet is van toepassing op natuurlijke personen in de personenbelasting en op bepaalde rechtspersonen die aan de rechtspersonenbelasting onderworpen zijn, zoals vzw’s en private stichtingen. Commerciële vennootschappen, waarvan de meerwaarden reeds onder de vennootschapsbelasting vallen, blijven buiten schot.
De datum van inwerkingtreding is vastgelegd op 1 januari 2026. Deze datum is van kapitaal belang en fungeert als een harde deadline die de kern vormt van elke strategische planning.
De cruciale vrijstelling van historische meerwaarden: de “Step-Up”
Een geruststellend principe van de nieuwe wet is de non-retroactiviteit. Enkel meerwaarden die worden opgebouwd en gerealiseerd vanaf 1 januari 2026 zijn onderworpen aan de belasting. Alle historische, latente (niet-gerealiseerde) meerwaarden die zijn opgebouwd tot en met 31 december 2025, worden expliciet vrijgesteld.
Technisch wordt dit gerealiseerd door een wettelijke “step-up” van de aanschaffingswaarde. Voor activa die vóór 1 januari 2026 werden verworven, wordt de aanschaffingswaarde voor de berekening van toekomstige meerwaarden fictief gelijkgesteld aan hun marktwaarde op 31 december 2025. Indien de oorspronkelijke, historische aankoopprijs hoger was, mag die hogere waarde behouden blijven.
Deze step-up is echter geen passief gegeven; het legt een aanzienlijke administratieve en bewijsrechtelijke last bij de belastingplichtige. De wet voorziet in specifieke en hiërarchische waarderingsregels om de waarde per 31 december 2025 vast te stellen :
- Beursgenoteerde activa: De slotkoers op 31 december 2025.
- Niet-beursgenoteerde activa: Hier wordt het complexer. De waarde is de hoogste van diverse forfaits, zoals de waarde bij een recente transactie tussen onafhankelijke partijen, contractueel vastgelegde waarderingsformules, of een berekening gebaseerd op een formule zoals
eigen vermogen + 4x EBITDA
. - Alternatieve waardering: De belastingplichtige heeft de mogelijkheid om te opteren voor een onafhankelijke en onderbouwde waardering, opgesteld door een bedrijfsrevisor of een gecertificeerd accountant. Dit waarderingsverslag moet vóór het einde van 2026 worden opgesteld.
De invoering van deze step-up is een politiek noodzakelijke maatregel om de wet juridisch houdbaar te maken door retroactiviteit te vermijden. De onvermijdelijke consequentie hiervan is echter dat dit een enorme, eenmalige administratieve en financiële verplichting creëert voor elke Belgische belegger. Het is niet langer een optie, maar een noodzaak om de volledige portefeuille per die datum professioneel te laten waarderen en deze waardering sluitend te documenteren.
De bewijslast voor deze waarde ligt immers impliciet, maar onmiskenbaar, bij de belastingplichtige. Zonder een proactieve, gedetailleerde en onderbouwde waardering, in het bijzonder voor niet-beursgenoteerde activa, opent de belastingplichtige de deur voor toekomstige, langdurige discussies en potentieel arbitraire waarderingen door de fiscus. Dit kan resulteren in een significant hogere en onvoorziene belastingaanslag in de toekomst. De wet creëert dus niet enkel een nieuwe belasting, maar ook een dwingende plannings- en documentatieverplichting die niet licht mag worden opgenomen.
De drie belastingregimes: een gedifferentieerde aanpak
De wetgever heeft gekozen voor een gedifferentieerde aanpak en maakt een strikt onderscheid tussen drie categorieën van meerwaarden. Deze regimes zijn wederzijds exclusief, wat betekent dat een specifieke meerwaarde slechts onder één regime kan vallen.
Regime 1: interne meerwaarden (33%)
Dit regime is in essentie een verstrenging van een bestaande anti-misbruikbepaling. Het viseert de meerwaarde die wordt gerealiseerd bij de verkoop van aandelen aan een vennootschap waarover de verkoper, al dan niet samen met zijn naaste familie (tot en met de tweede graad), de controle uitoefent. Het hoge tarief van 33% is bedoeld om te verhinderen dat liquiditeiten op een fiscaal voordelige manier uit een operationele vennootschap worden gehaald via een persoonlijke holdingstructuur.
Regime 2: aanmerkelijk belang (progressieve tarieven)
Dit regime is van toepassing op meerwaarden gerealiseerd op de verkoop van aandelen, indien de verkoper op het moment van de overdracht minstens 20% van de rechten in de desbetreffende vennootschap bezit. De fiscale behandeling is hier genuanceerder:
- Een eenmalige voetvrijstelling op de eerste €1.000.000 aan gerealiseerde meerwaarden. Deze vrijstelling is een “rugzakje” dat kan worden benut over een voortschrijdende periode van vijf jaar.
- Boven dit vrijgestelde bedrag gelden progressieve tarieven per schijf:
- Van €1.000.000 tot €2.500.000: 1,25%
- Van €2.500.000 tot €5.000.000: 2,5%
- Van €5.000.000 tot €10.000.000: 5%
- Boven €10.000.000: 10%.
Regime 3: algemeen regime (10%)
Dit is het standaardregime dat van toepassing is op alle andere meerwaarden op financiële activa die niet onder de eerste twee regimes vallen. Dit omvat bijvoorbeeld beursgenoteerde aandelen waarin men een belang van minder dan 20% aanhoudt, obligaties, beleggingsfondsen en crypto-activa.
- Het tarief bedraagt een vast percentage van 10%.
- Er wordt een jaarlijkse basisvrijstelling voorzien van €10.000 per belastingplichtige. Een ongebruikt deel van deze vrijstelling kan op beperkte wijze worden overgedragen naar de volgende jaren, met een maximum van €15.000 na vijf jaar.
De creatie van deze drie afzonderlijke regimes dwingt tot een gedifferentieerde en gesegmenteerde vermogensplanning. De fiscale strategie voor een directeur-grootaandeelhouder met een 50%-belang in zijn familiebedrijf, die onder het progressieve regime van het aanmerkelijk belang valt, is fundamenteel anders dan die voor een particulier met een gediversifieerde effectenportefeuille, die onder het algemene 10%-regime valt.
Indien u een aanmerkelijk belang heeft, zal uw planning zich moeten focussen op het optimaal benutten van de €1 miljoen vrijstelling over de periode van vijf jaar, wat kan leiden tot strategische overwegingen zoals gespreide verkopen of herstructureringen. Indien u evenwel voornamelijk onder het algemene regime valt, zal u zich meer richten op het jaarlijks realiseren van winsten tot aan de €10.000 vrijstelling en het beheren van de 10% heffing op grotere winsten.
De Exit Taks – een fictieve afrekening bij vertrek
De exit taks is het sluitstuk van de nieuwe meerwaardebelasting en is specifiek ontworpen om te verhinderen dat belastingplichtigen de nieuwe heffing ontwijken door simpelweg te emigreren.
Juridisch kader en doelstelling
Juridisch-technisch is de exit taks een onmiddellijke heffing op de niet-gerealiseerde (latente) meerwaarden op de volledige portefeuille van financiële activa. Het belastbare feit is de verplaatsing van de fiscale woonplaats van een Belgisch rijksinwoner naar het buitenland. Deze emigratie wordt door de wetgever fiscaal gelijkgesteld met een “fictieve vervreemding” of een fictieve realisatie van alle activa. De marktwaarde van de activa op de dag van de emigratie wordt hierbij beschouwd als de fictieve verkoopprijs.
De expliciete doelstelling van de wetgever is het bestrijden van belastingontwijking. Men wil voorkomen dat een belastingplichtige, die op een aanzienlijke latente meerwaarde zit, strategisch naar het buitenland verhuist net voordat hij of zij deze meerwaarde effectief realiseert, om zo de nieuwe Belgische belasting te ontlopen.
Berekening van de belastbare basis
De berekening van de exit taks volgt de logica van de algemene meerwaardebelasting. De belastbare basis is het verschil tussen:
- De marktwaarde van de financiële activa op de datum van de emigratie.
- De aanschaffingswaarde, die voor activa verworven vóór 1 januari 2026, dankzij de step-up, de vastgestelde waarde per 31 december 2025 zal zijn.
De toepasselijke tarieven (10% voor het algemene regime, de progressieve schalen voor een aanmerkelijk belang, of 33% voor interne meerwaarden) zijn afhankelijk van de aard van de activa in de portefeuille, net alsof er op dat moment een reële verkoop zou plaatsvinden.
Verenigbaarheid met het Europees Recht: een potentieel struikelblok
Het principe van een exit taks staat op gespannen voet met de fundamentele vrijheden die de hoeksteen vormen van de Europese Unie, in het bijzonder de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van personen. De verplichting om een belasting te betalen louter omdat men gebruikmaakt van het recht om in een andere lidstaat te gaan wonen, kan als een belemmering worden beschouwd.
De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie (HvJ) in zaken betreffende de exit taks voor entreprises (zoals de bekende arresten National Grid Indus et DMC) biedt hier een duidelijke en onmiskenbare leidraad. Het Hof oordeelde dat een lidstaat het recht heeft om de op zijn grondgebied opgebouwde meerwaarden te belasten op het moment van een “exit”. Dit is een legitieme vrijwaring van de verdeling van de heffingsbevoegdheid. Echter, de onmiddellijke en verplichte invordering van die belasting op een nog niet-gerealiseerde meerwaarde vormt een disproportionele belemmering van de EU-vrijheden.
Deze exit taks creëert wat men een “liquiditeitsparadox” zou kunnen noemen. De belastingplichtige wordt geconfronteerd met een potentieel aanzienlijke belastingschuld, zonder dat hier een corresponderende cashflow uit een verkoop tegenover staat.
De politieke compromis is minder ingrijpend dan een onmiddellijke heffing op latente meerwaarden, maar creëert een voortdurende band met de Belgische fiscus gedurende de eerste jaren na de emigratie.
Wanneer een belastingplichtige zijn of haar fiscale woonplaats naar het buitenland verplaatst, zal hij/zij gedurende een periode van twee jaar verplicht blijven rapporteren over zijn/haar financiële activa en de eventuele gerealiseerde meerwaarden daarop. Indien binnen deze periode van twee jaar meerwaarden worden gerealiseerd door de verkoop van deze activa, blijven deze winsten belastbaar in België volgens de nieuwe meerwaardebelastingregels.
Na het verstrijken van de termijn van twee jaar vervalt deze rapportageverplichting. Vanaf dat moment kan men dus in principe wel vertrekken naar het buitenland en de activa verkopen zonder de meerwaardebelasting te betalen.
Voor de emigrant betekent dit dat een verhuis geen onmiddellijke fiscale vrijheid biedt. Gedurende de eerste twee jaar in het buitenland moet men de Belgische fiscale wetgeving nauwgezet blijven volgen en is een verkoop van de portefeuille nog steeds onderhevig aan de Belgische heffing.
Consequenties in Spanje
Een succesvolle emigratieplanning vereist een even grondige analyse van de fiscale wetgeving in het land van bestemming. Spanje biedt hierbij twee fundamenteel verschillende regimes, waarvan de keuze bepalend is voor de fiscale behandeling van uw beleggingsportefeuille.
Het Spaanse standaardregime voor residenten
Zodra een persoon fiscaal resident wordt in Spanje – wat doorgaans het geval is wanneer men meer dan 183 dagen per kalenderjaar in Spanje verblijft – wordt men in principe belastbaar op het wereldwijde inkomen en vermogen.
- Meerwaarden op beleggingen: Gerealiseerde meerwaarden (“rendimientos del capital mobiliario” of “ganancias patrimoniales”) worden progressief belast in de zogenaamde “base del ahorro”. De tarieven bedragen 19% op de eerste €6.000, 21% tot €50.000, 23% tot €200.000, 27% tot €300.000 en 28% op alles daarboven.
- Vermogensbelasting: Spanje kent een nationale vermogensbelasting (“Impuesto sobre el Patrimonio”), maar de concrete toepassing (tarieven en vrijstellingen) is overgedragen aan de autonome regio’s. Dit leidt tot grote verschillen. In regio’s als Andalusië en Madrid is deze belasting in de praktijk afgeschaft door een bonificatie van 100%.
- Aangifteplicht: Residenten zijn verplicht om via “Modelo 720” hun buitenlandse bezittingen (rekeningen, beleggingen, onroerend goed) aan te geven indien de waarde per categorie €50.000 overschrijdt.
Lees meer over fiscale residentie in Spanje.
De “Ley Beckham”: Een fiscale veilige haven voor uw beleggingen?
Naast het standaardregime biedt Spanje een zeer aantrekkelijk en optioneel fiscaal regime voor expats, algemeen bekend als de “Ley Beckham” of het “régimen especial de impatriados”. Dit regime is wettelijk verankerd in artikel 93 van de Spaanse Wet op de Personenbelasting (IRPF).
Het kernprincipe van de Ley Beckham is dat de persoon, hoewel hij voor alle praktische doeleinden fiscaal resident is in Spanje, voor de meeste van zijn inkomstenbronnen wordt belast alsof hij een non-résident is. Dit heeft een cruciale en bijzonder gunstige consequentie voor de houder van een internationale beleggingsportefeuille. Onder dit regime wordt men enkel belast op inkomsten die geacht worden van Spaanse oorsprong te zijn. Inkomsten uit arbeid worden weliswaar wereldwijd belast (tegen een gunstig vast tarief), maar meerwaarden, dividenden en interesten die voortkomen uit een buitenlandse effectenportefeuille (bijvoorbeeld een portefeuille die wordt aangehouden bij een Belgische of Luxemburgse bank) worden beschouwd als niet-Spaanse inkomsten en zijn bijgevolg volledig vrijgesteld van Spaanse inkomstenbelasting.
De voorwaarden om van dit regime te kunnen genieten zijn strikt :
- De aanvrager mag gedurende de vijf voorgaande belastingjaren geen fiscaal resident in Spanje zijn geweest.
- De verhuis naar Spanje moet het gevolg zijn van specifieke, economisch gemotiveerde redenen. De meest voorkomende zijn het aangaan van een arbeidscontract met een Spaanse werkgever, het opnemen van een mandaat als conducteur in een Spaanse vennootschap, of het opstarten van een gekwalificeerde innovatieve economische activiteit. Louter rentenieren of met pensioen gaan volstaat niet.
- De formele aanvraag moet worden ingediend via het Model 149 bij de Spaanse belastingdienst, en dit binnen een strikte vervaltermijn van zes maanden na de start van de activiteit in Spanje (bv. de inschrijving bij de sociale zekerheid).
Het regime is van toepassing voor het jaar van aankomst en de daaropvolgende vijf kalenderjaren, wat neerkomt op een maximumduur van zes jaar. Na deze periode valt men automatisch terug op het standaardregime voor residenten.
De keuze voor de Ley Beckham is niet zomaar een klein voordeel; het is de perfecte fiscale tegenhanger van de Belgische exit taks. Waar de Belgische wetgeving de latente meerwaarde tot aan de dag van emigratie belast, zorgt de Ley Beckham ervoor dat de meerwaarde die wordt opgebouwd na de emigratie (gedurende maximaal zes jaar) niet wordt belast in Spanje. Samen creëren deze twee, op het eerste gezicht ongerelateerde, nationale wetgevingen een (bijna) naadloze fiscale overgang zonder dubbele heffing op dezelfde vermogenswinst. De periode van zes jaar in Spanje onder dit regime kan worden gezien als een fiscale “vrijhaven” voor de verdere groei van de buitenlandse beleggingsportefeuille.
Vergelijking Spaanse fiscale regimes voor een buitenlandse effectenportefeuille
Kenmerk | Standaard Residentie Regime | “Ley Beckham” Regime |
Base imposable | Wereldwijd inkomen en vermogen | Enkel Spaans broninkomen (uitzondering voor arbeidsinkomen) |
Belasting op meerwaarden (buitenlandse portefeuille) | Ja, progressief tarief van 19% tot 28% | Nee, volledig vrijgesteld |
Belasting op dividenden (buitenlandse portefeuille) | Ja, progressief tarief van 19% tot 28% | Nee, volledig vrijgesteld |
Vermogensbelasting (buitenlands vermogen) | Ja (onderhevig aan regionale verschillen) | Nee, volledig vrijgesteld |
Aangifte buitenlands vermogen (Modelo 720) | Ja, verplicht | Nee, vrijgesteld |
Duur van het regime | Onbeperkt (zolang men resident is) | Maximaal 6 jaar |
De meest gunstige fiscale route naar Spanje (Ley Beckham) is paradoxaal genoeg niet beschikbaar voor de traditionele “rentenier” of “gepensioneerde” die passief van zijn vermogen wenst te leven. Het regime vereist een actieve economische band met Spanje. Veel cliënten dromen ervan om te “stoppen met werken” en naar Spanje te verhuizen. De fiscale realiteit is echter dat een dergelijke “passieve” emigratie hen onvermijdelijk onder het veel duurdere standaardregime plaatst.
Lees meer over de Ley Beckham.
Het dubbelbelastingverdrag
In de interactie tussen twee nationale belastingwetgevingen speelt het dubbelbelastingverdrag (DBV) een cruciale rol. Dit verdrag heeft voorrang op de nationale wetgeving en heeft als doel te bepalen welke van de twee staten heffingsbevoegd is, om zo dubbele belasting te vermijden. Het verdrag tussen België en Spanje is gebaseerd op het OESO-modelverdrag.
Analyse van Artikel 13 (Vermogenswinsten)
Artikel 13 van het DBV België-Spanje regelt de heffingsbevoegdheid over vermogenswinsten. Voor een beleggingsportefeuille zijn twee bepalingen van primordiaal belang:
- De algemene regel (Art. 13, par. 6): Deze paragraaf stelt dat de heffingsbevoegdheid voor meerwaarden op roerende goederen (zoals een effectenportefeuille) exclusief wordt toegewezen aan de staat waar de vervreemder fiscaal inwoner is op het moment van de vervreemding. Concreet betekent dit: als u in Spanje woont op het moment dat u uw aandelen verkoopt, mag in principe enkel Spanje belasting heffen.
- De uitzondering (Art. 13, par. 5): Het verdrag bevat echter een zeer belangrijke uitzondering voor “belangrijke deelnemingen”. Deze bepaling stelt dat voordelen uit de vervreemding van aandelen die deel uitmaken van een deelneming van minstens 25% in een vennootschap die inwoner is van de andere staat (in casu België), in die andere staat (België) mogen worden belast. Dit is een zogenaamde “claw-back” clausule die België toelaat om, zelfs na uw emigratie, onder strikte voorwaarden toch nog heffingsbevoegdheid uit te oefenen.
Wisselwerking tussen de exit taks en het verdrag
Juridisch-technisch is de exit taks geen schending van het verdrag, maar eerder een anticipatie erop. België heft belasting op een fictieve realisatie op het allerlaatste moment dat het onbetwistbaar de exclusieve heffingsbevoegdheid heeft: de dag vóór de fiscale woonplaats formeel wijzigt. Het dubbelbelastingverdrag regelt de situatie die ontstaat na dat moment. De exit taks is dus de prijs die de emigrant betaalt om de heffingsbevoegdheid over de toekomstige aangroei van zijn vermogen te mogen overdragen aan Spanje.
Na de emigratie, wanneer de aandelen op een later tijdstip effectief worden verkocht, treedt het verdrag in volle werking:
- Scenario A: Gewone portefeuille (<25% belangen): België heeft zijn deel van de meerwaarde (tot aan de emigratie) reeds geclaimd via de exit taks. Bij een latere, reële verkoop terwijl u in Spanje woont, wijst Artikel 13(6) de heffingsbevoegdheid exclusief toe aan Spanje. Indien u onder de Ley Beckham valt, zal Spanje deze bevoegdheid niet uitoefenen. Het nettoresultaat is dat enkel de Belgische exit taks is betaald op de meerwaarde tot aan de verhuis.
- Scenario B: Aanmerkelijk belang (≥25% in een Belgische vennootschap): België heeft de exit taks geheven op de latente meerwaarde bij vertrek. Bij een latere, reële verkoop wijst Artikel 13(5) de heffingsbevoegdheid echter ook toe aan België. Dit creëert een potentieel risico op dubbele belasting: eerst via de fictieve heffing bij vertrek, en vervolgens via een reële heffing bij verkoop. In een dergelijke situatie zal België, om de verdragsregels te respecteren, de eerder betaalde exit taks moeten verrekenen met de finaal verschuldigde belasting, maar de procedure hiervoor kan administratief complex zijn.
De analyse van Artikel 13 toont aan dat een “beleggingsportefeuille” geen homogeen fiscaal concept is in een internationale context. De aanwezigheid van één enkel “aanmerkelijk belang” van 25% of meer in de portefeuille verandert de volledige internationale fiscale dynamiek en het risicoprofiel van de emigratie. U kan een portefeuille van €10 miljoen bezitten, waarvan €9 miljoen in gediversifieerde fondsen en €1 miljoen in een 30%-belang in een Belgische KMO. Fiscaal gezien zijn dit twee totaal verschillende werelden. Voor de €9 miljoen is de analyse (Exit Taks -> Ley Beckham -> geen Spaanse taks) relatief eenvoudig. Voor het belang van €1 miljoen is er het bijkomende risico van de “claw-back” clausule van het verdrag , wat een veel complexere planning vereist, zoals het overwegen van een verkoop of herstructurering van die specifieke deelneming vóór de emigratie.
Strategische Overwegingen en Conclusies
De voorgaande analyse leidt tot een aantal concrete scenario’s en strategische aanbevelingen voor elke Belgische belegger die een emigratie naar Spanje overweegt.
Scenario-Analyse: praktische gevolgen
Scenario 1: De “Actieve Emigrant” (opteert voor Ley Beckham)
In België: Bij vertrek na 1 januari 2026 is de emigrant onderworpen aan de tweejarige rapporteringsplicht. Indien hij binnen die twee jaar activa verkoopt, is de meerwaarde (opgebouwd sinds 31 december 2025) belastbaar in België.
In Spanje (eerste 6 jaar): De emigrant betaalt geen Spaanse inkomstenbelasting of vermogensbelasting op de buitenlandse portefeuille. Alle meerwaarden die in deze periode worden gerealiseerd, zijn onbelast in Spanje.
Conclusie: Dit is het fiscaal meest optimale scenario. De Belgische heffing kan worden vermeden door de verkoop van activa uit te stellen tot na de periode van twee jaar. In ruil krijgt men zes jaar belastingvrije groei van het vermogen in Spanje.
Scenario 2: De “Passieve Emigrant” (valt onder het standaardregime)
In België: De exit taks is op identieke wijze verschuldigd.
In Spanje: De emigrant wordt belast op alle wereldwijd gerealiseerde meerwaarden tegen de progressieve tarieven (19%-28%) en is potentieel onderworpen aan de vermogensbelasting. Er ontstaat hier een significant risico op dubbele belasting. Als een verkoop plaatsvindt binnen de eerste twee jaar, wordt de meerwaarde zowel in België (vanwege de exit taks-regeling) als in Spanje (vanwege het residentieprincipe) belast. Hoewel het verdrag mechanismen voorziet om dit te corrigeren, is de procedure complex en het resultaat niet altijd gegarandeerd.
Conclusie: Dit scenario is aanzienlijk minder gunstig en vereist een veel zorgvuldigere en proactieve planning om dubbele heffing te vermijden, met name door verkopen binnen de eerste twee jaar na emigratie te vermijden.
Conclusies en aanbevelingen
De interactie tussen de nieuwe Belgische wetgeving, de Spaanse fiscale regimes en het dubbelbelastingverdrag is uiterst complex. Een succesvolle emigratie vereist een strategische en goed voorbereide aanpak.
- Timing is essentieel: Een emigratie die volledig wordt afgerond vóór 31 december 2025 vermijdt de toepassing van de nieuwe meerwaardebelasting en de exit taks volledig. Voor wie na deze datum vertrekt, is een gedetailleerde planning onontbeerlijk.
- Waardering is cruciaal: Ongeacht de emigratieplannen is het voor elke Belgische belegger van kapitaal belang om de volledige portefeuille, en in het bijzonder de niet-genoteerde activa, professioneel en gedocumenteerd te laten waarderen per 31 december 2025. Deze waardering vormt uw nieuwe fiscale basis en is de hoeksteen van uw verdediging tegen de fiscus voor de komende decennia.
- Analyseer uw emigratieprofiel: De vraag of u een “actieve” of “passieve” emigrant zult zijn, is de belangrijkste factor voor het succes van uw fiscale planning in Spanje. De mogelijkheid om te kwalificeren voor de Ley Beckham moet centraal staan in uw overwegingen. Pas indien nodig uw professionele plannen aan om aan de voorwaarden te voldoen.
- Segmenteer uw portefeuille: Identificeer nauwgezet eventuele “aanmerkelijke deelnemingen” (≥25% in een Belgische vennootschap). Deze activa vereisen een aparte, meer gespecialiseerde strategie vanwege de specifieke “claw-back” bepalingen in het dubbelbelastingverdrag.
- Raadpleeg experts: De complexiteit van dit dossier kan niet worden onderschat. Een goed voorbereide emigratie vereist gespecialiseerd juridisch en fiscaal advies, niet alleen in België maar ook in Spanje, om beide wetgevingen perfect op elkaar af te stemmen.